Herverdeling Rijksbijdrage onderwijskansenbeleid: Een misser van de Minister? 

Meer transparantie over landelijke doelgroep 

Onlangs heeft het CBS zichtbaar gemaakt in welke gemeenten de 15% peuters (en 15% basisschoolleerlingen) met het grootste risico op een onderwijsachterstand zich bevinden. Dit wordt de landelijke doelgroep genoemd (ziehttps://dashboards.cbs.nl/v1/onderwijskansen_180543/). Iedere gemeente weet dus nu precies hoeveel peuters zij hebben die tot die landelijke doelgroep behoren en dat biedt aanknopingspunten voor het gemeentelijk beleid. Bron; Buitenhek nieuwsbrief

Achterstandsscores bepalend voor omvang landelijke doelgroep 
Het ministerie van OCW hanteert sinds 2019 een nieuwe manier voor de verdeling van de Rijksmiddelen die gemeenten gebruiken om de onderwijskansen van kinderen te vergroten (zie https://www.buitenhek.nl/minister-slob-maakt-keuze-voor-herverdeling-rijksbijdrage-onderwijsachterstanden-ruimte-voor-een-snellere-start. Voor de verdeling van deze GOAB-middelen heeft het CBS een model ontwikkeld dat de onderwijsscores per peuter berekent. Zo kan worden vastgesteld hoeveel peuters in Nederland, per gemeente en zelfs per wijk behoren tot de landelijke doelgroep voor een aanbod voorschoolse educatie (VE).

Welke misser maakt de Minister? 
Na het in kaart brengen van de landelijke doelgroep zou het logisch zijn geweest om de GOAB-middelen evenredig te verdelen op basis van het aantal kinderen dat per gemeente behoort tot die landelijke doelgroep. Dat lag voor de hand maar is niet gebeurd. Bij de verdeling wordt namelijk ook rekening gehouden met de individuele achterstandsscores per peuter. Daardoor kan het zo zijn dat de gemeente Aa en Hunze - met 30 peuters binnen de landelijke doelgroep – in 2019 slechts € 62.000 aan GOAB-middelen ontvangt van het Rijk terwijl de gemeente Losser met precies hetzelfde aantal doelgroep peuters maar liefst 5 keer zoveel (€ 312.000) GOAB-middelen ontvangt. 
Dat meewegen van de achterstandsscores per peuter is niet logisch. Er is immers in de praktijk geen onderscheid te maken tussen het aanbod van voorschoolse educatie (VE) voor een peuter met een kleiner risico op een onderwijsachterstand en een peuter met een groter risico. Voor alle doelgroeppeuters is vanaf volgend jaar immers 960 uur VE in de leeftijdsperiode van 2,5 tot 4 jaar verplicht. 
Uiteraard heeft elke gemeente de ruimte om haar eigen doelgroep te bepalen, maar een flinke overlap tussen de landelijke doelgroep per gemeente en de gemeentelijke doelgroep mag daarbij wel worden verwacht. Bovendien zou het zo moeten zijn dat alle gemeenten in ieder geval kostendekkend gefinancierd worden voor de landelijk vastgestelde doelgroep en dat is voor een heel groot deel van de gemeenten nu niet het geval. Een deel van de gemeenten kan met deze verdeling nog maar een handjevol peuters VE aanbieden, terwijl andere gemeenten bijna voor alle peuters in de gemeente een VE-aanbod kunnen bekostigen met de Rijksbijdrage.

Rijksbijdrage per peuter maakt onevenredige verdeling zichtbaar 
In onderstaande tabel is per gemeente de Rijksbijdrage 2019 omgerekend naar de bijdrage per peuter uit de landelijke doelgroep. Hierbij is gerekend met 80% van de Rijksbijdrage, omdat uitgangspunt is dat de gemeentelijke middelen ook worden ingezet voor bijvoorbeeld schakelklassen. Met 80% van het budget dient het VE-aanbod van 640 uur per jaar te worden bekostigd. Als deze bijdrage wordt omgerekend naar een bijdrage per uur (laatste kolom), uitgaande van een VE-aanbod van 640 uur per jaar, dan blijkt de Rijksbijdrage te variëren van € 1,63 tot ruim € 24 per uur.

Oplossing: nieuwe herverdeling of meer ruimte voor maatwerk?
Het is een goede zaak dat de Minister zich heeft ingespannen om de verdeling van het GOAB-budget meer transparant te maken. Daaruit blijkt nu echter dat de oorspronkelijke ambitie - een meer evenredige verdeling van de middelen naar omvang van de doelgroep - niet wordt bereikt. 
Er zijn eigenlijk maar twee oplossingsrichtingen om deze misser recht te trekken. De meest voor de hand liggende oplossing is dat de verdeling wordt herzien en alsnog wordt gebaseerd op het aantal peuters van de landelijke doelgroep. Voor het merendeel van de gemeenten is dat goed nieuws maar voor enkele tientallen gemeenten - waaronder de G4 – levert dat een forse korting op. Een alternatieve oplossingsrichting is dat de Minister afstapt van het standaard minimumaanbod van 960 uur en gemeenten meer ruimte geeft voor maatwerk om de omvang van het VE-aanbod af te stemmen op de achterstandsrisico’s.

Gelet op de planning die nog rest tot 2020 is het onwaarschijnlijk dat dit probleem voor die tijd wordt opgelost. En dat betekent dat de kans aanwezig is dat er ruimte gezocht moet worden in de tijd.

Tot slot 
De uitbreiding van het VE-aanbod naar 960 uur is nog niet wettelijk geregeld. Voor deze versterking van de voorschoolse educatie is inmiddels wel een voorstel voor wijziging van het ‘Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie’ opgesteld. Dit bevat naast het voorstel voor uitbreiding van het VE-aanbod naar 960 uur per 2020 ook de inzet van de HBO-er vanaf 2022. Voor dit wijzigingsbesluit loopt een internetconsultatie tot 22 maart aanstaande en is hier te vinden:https://www.internetconsultatie.nl/voorschoolseeducatie

Klik hier voor Rijksbijdrage onderwijskansenbeleid 2019 per gemeente per peuter en per uur.